De kloof die er is tussen wat vernieuwingsscholen willen en wat op dit moment in het onderwijs maatschappelijk gangbaar is, wordt steeds groter. Sommige vernieuwingsscholen vragen zich zelfs af of de oorspronkelijke ideeën van de grondlegger wel gehandhaafd kunnen blijven.
Samenwerking tussen de vernieuwingsscholen met het doel van én met elkaar te leren zou een nieuwe dimensie kunnen zijn van het totale vernieuwingsonderwijs. Het zou kunnen leiden tot het overnemen van ludieke vondsten in het concreet didactisch handelen of misschien kunnen zelfs basisideeën in elkaars concepten vervlochten worden. Zoals ook momenteel op de school Floriant in Den Helder gebeurt inzake Dalton en Reggio Emilia.

In het verleden hebben de vernieuwingsscholen altijd een gezamenlijke vijand gehad. Primair was dat in het begin van de 20e eeuw de “school van toen”. De school als exponent van het rationalisme liet zowel als leerinstituut als pedagogische instelling veel te wensen over. (“ik denk dus ik besta”, “kennis is deugd”, “hoe meer je weet, hoe beter mens je bent”, “wanneer je scholen bouwt, kun je gevangenissen sluiten”)

In Nederland werken de traditionele vernieuwingsscholen de laatste jaren professioneel samen. Maar het samenwerken geschiedt vooral vanuit de rol van de oppositie tegen bv. overheidsbeleid inzake onderwijs (Cito eindtoetsen, centrale examens, inspectiekaders, kwaliteitskaarten).

Na 100 jaar vernieuwingsonderwijs is het tijd dat een stevige discussie ontstaat tussen de vernieuwingsscholen waarbij het uitwisselen van concrete didactische -, organisatorische werkwijzen een goede start kan zijn.

In onze cursussen en trainingen promoten wij al jaren een aantal concrete didactische uitwerkingen die gemeengoed zijn in andere traditionele vernieuwingsscholen, maar die ook uitstekend passen binnen de principes van Dalton.

Te noemen valt:

  • De zg. klassenraad (Freinet). Een leerling leidt het gesprek in de kring. De leerkracht is lid van de kring. Het gaat ons daarbij niet, zoals bij Freinet om concrete inspraak in het beheer van de school, maar om kinderen te laten ervaren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen leerproces.
  • Dit geldt ook voor bv. maandafsluitingen (vieringen van jenaplan). Periodiek een activiteit waarvoor een groep verantwoordelijk is.
  • Het rooster in de school zo organiseren dat er met niveaugroepen gewerkt kan worden. Dit Jenaplanprincipe wordt nu al in een aantal Daltonscholen toegepast.
  • Daltonscholen dienen meer aandacht te geven aan de creatieve vakken. Dit niet vanuit de antroposofische gedachte dat de instrumentele vakken ook d.m.v. de esthetische vakken worden aangeleerd, maar vanuit de gedachte dat daardoor ook de creativiteit van andere functies bevorderd wordt. Op de Daltonschool in New York bv. bestaat ⅓ van de lessen uit “art” vakken. Op Floriant in Den Helder zie je dat de Reggio Emilia werkwijze het totale Daltonplan positief beïnvloedt.
  • Het rooster in de school zo aanpassen dat leerlingen dingen kunnen doen waar ze goed in zijn, waar ze plezier in hebben. (geldt ook voor leerkrachten)

Dit niet alleen vanuit de Steinerfilosofie dat een kind uniek is en dat het unieke ontwikkeld dient te worden, maar ook vanuit onderwijsresearch gegevens, dat wanneer kinderen dingen doen waar ze goed in zijn, waar ze plezier in beleven, ook de normale schoolprestaties verbeteren.

  • Het Montessorimateriaal is een fantastische aanvulling op het “keuzewerk” van dalton. Het is bijna altijd zelf corrigerend (verantwoordelijkheid) maar het daagt kinderen ook uit er zelf mee aan de slag te gaan (zelfstandigheid).
  • De antroposofische ontwikkelingsfasen lopen synchroon met de fasen van de gewetensvorming. (Laurence Kohlberg)
  • Het communiceren tussen kinderen van verschillende scholen, nationaal en internationaal (e-mail) is een prachtig middel om van elkaar te leren (Freinet) en past uitstekend in de daltonprincipes van samenwerking en verantwoordelijkheid.

Tenslotte wil ik nog iets opmerken over de “multi-age-groups” zoals Jenaplan en Montessori die voorstaan. Het is wel zeer waardevol een aantal uren per week heterogene leeftijdsgroepen bij elkaar te hebben. Op de Daltonschool in New York is m.n. het “house” principe het belangrijkste daltonprincipe. De leerlingen uit een “housegroup” komen uit verschillende jaargroepen, de oudere leerling heeft een belangrijke pedagogische invloed op de jongere leerling. Daardoor ontstaat een ander pedagogisch klimaat in de school.

Het zou zeer de moeite waard zijn dit idee in het Nederlandse daltononderwijs uit te werken.

De laatste jaren zien we dat de opvoedkundige taak van de school steeds belangrijker wordt. De school neemt ongewild een deel over van de primaire opvoeding. Dit kost tijd, soms veel tijd. Daarbij komt dat m.n. in het primair onderwijs het curriculum explosief is uitgebreid. Er zijn veel leerstof gebieden bijgekomen. (milieueducatie, techniek, intercultureel onderwijs, informatica, sociale verhoudingen). Het aantal uren dat de school beschikbaar heeft is daarentegen afgenomen. Er moet dus steeds meer gedaan worden in minder tijd. Paradoxaal hierbij is dat op scholen een steeds grotere claim gelegd wordt t.a.v. kwaliteitseisen (landelijke toetsen, kwaliteitskaarten etc.). Het gevaar van verschraling voor m.n. de niet instrumentele vakken is levensgroot aanwezig. Gelet op bovenstaande is het goed als vernieuwingsscholen met elkaar van gedachte wisselen over de oplossingen die misschien specifiek gerealiseerd kunnen worden.

De traditionele vernieuwingsscholen verschillen in mening opzicht van elkaar, maar hebben ook veel overeenkomsten. Het zoeken naar deze overeenkomsten en het vertalen naar concreet didactisch handelen kan voor ieder een nieuwe impuls en uitdaging zijn.

Literatuur:
Bergman H., Onderwijskundigen van de twintigste eeuw. Groningen, 1983.
Boes A.W., Jenaplan, historie en actualiteit. CPS Amersfoort, 1995.
Freinet C., Essai de psychologie sensible. Neuchâtel, Delachaux & Niestlé, 1966.
Gardner P. Dunnan, Marlyn Moss Feldman, Daltonschool, A Book of Memories 1919-1979; 60 Years. Daltonschool New York, 1979.
Jansen Schoonhoven W.A., De aktualiteit van Freinet. Nijmegen, Dekker & van de Vegt, 1979.
Kiersch J., Die Waldorfpädagogik. Stuttgart, Freies Geistesleben, 1970.
Parkhurst H., Education on the Daltonplan.  E.P. Dutton & Company, New York, 1922.
Petersen P., Pädagogik der Gegenwart. Berlin, 1937.
Popp S., Der Daltonplan in Theorie und Praxis. Julius Klinkhartd, Bad Heilbrun, 1985.
Röhner R. & Wenke H., Dalton-onderwijs, Een blijvende inspiratie. Nieuwegein, 2002.
Röhrs H., Die Reformpädagogik des Auslands. Stuttgart, 1982.
Röhrs H., Die Reformpädagogik als internationale Bewegung. Hannover, 1976.
Sixma J., De Montessori lagere school. Groningen 1956.
Steiner R., Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik. Rudolf Steiner Verlag, Dornach/Schweiz 1973.
Wenke H. & Röhner R., Leve de School, Daltononderwijs in de praktijk. Nieuwegein, 1999.
Wenke H., Tutorské učení, Komenský Pedagogicá Fakulta Masarykovy Univerzity Brno CZ, září 2003.

Meppel, Hans Wenke

Deel deze pagina

Uitgelicht