Patrick Sins, lector Vernieuwingsonderwijs Saxion en Thomas More hogeschool

De school lost het wel even op. Er zijn heel wat misstanden in de maatschappij en die krijgen behoorlijk wat aandacht in de media. En het idee is vaak dat je die problemen maar beter zo vroeg mogelijk kan aanpakken. En daar komt de basisschool in beeld. En er komt heel wat op het bordje terecht. Zo moet er in de les meer aandacht worden besteed aan: goed burgerschap, aandacht voor scheidingen, omgaan met geld, digitale veiligheid, seksuele diversiteit, cultuur, overgewicht, goed tandenpoetsen en “goed en realistisch lesmateriaal over de agrarische sector”. En ga zo maar door.

De verwachtingen zijn hoog. Maar ook niet realistisch. Dit schrijft Cordula Rooijendijk in haar geweldige boek Een jaar uit het leven van een basisschooldirecteur. Volgens Rooijendijk is er in de praktijk namelijk nauwelijks tijd om aan de verwachtingen te voldoen. Het vertrouwen dat in de school wordt gelegd als de grote oplosser kan niet worden waargemaakt. De redenatie is de volgende. Met zijn allen vinden we het van belang dat onze kinderen leren lezen, schrijven en rekenen. Volkomen terecht natuurlijk, want beheersing van taal en rekenen is nodig als basis om je verder te kunnen ontwikkelen. Maar om dat echt goed te leren dan kost dat tijd. Veel tijd. Natuurlijk willen we kinderen ook nog iets leren over biologie, geschiedenis en aardrijkskunde. Oh ja ze moeten ook nog gymmen. De schooldag is gauw om. Tijd om dan ook nog les te geven over omgaan met geld, overgewicht en je tandenpoetsen is er dan niet.

Verwachtingen temperen

Misschien moeten we onze verwachtingen temperen en meer realistisch zijn. Of beter nog: onze scholen waarderen voor wat ze al wél doen. Want wat ze doen, doen ze goed. En behoorlijk goed zelfs. En daar wil ik een lans voor breken. Scholen maken namelijk de verwachting meer dan waar als het gaat om het behalen van succes als het gaat om wat we als samenleving in de kern willen dat kinderen tijdens de les leren: lezen, schrijven en rekenen. Natuurlijk doen scholen meer, veel meer. Maar hier richt ik me op het verschil dat scholen maken als het gaat om het leren van leerlingen met betrekking tot de verplichte kernvakken.

Vorige maand verscheen een artikel Learning inequality during the COVID-19 pandemic van een groep jonge onderzoekers aan de prestigieuze Universiteit van Oxford. In deze studie vroegen Per Engzell en zijn collega’s zich af wat de gevolgen zijn geweest van het sluiten van de scholen als gevolg van de COVID-19 pandemie op de leerprestatie van basisschoolleerlingen. In hun zoektocht naar bruikbare gegevens kwamen ze uit bij ons koude kikkerlandje. Voor hen bood Nederland een uitkomst. Zo kregen de onderzoekers de beschikking over een uitzonderlijk rijke dataset bestaande uit de Cito-toetsscores van ongeveer 350000 leerlingen uit de groepen 4 tot en met 7. En een geluk bij een ongeluk voor de onderzoekers was dat de toetsen precies voor en na de sluiting van de scholen waren afgenomen. Verder waren de onderzoekers grondig genoeg om de ontwikkeling in leerresultaten tijdens een normaal schooljaar af te zetten tegen die van dit jaar. Kortom, een natuurlijk experiment zonder weerga.

Scholen maken het verschil (teniet)

In hun artikel schrijven de onderzoekers dat de Nederlandse dataset hen een “best-case scenario” bood. Hiermee bedoelen ze dat de omstandigheden bij ons in vergelijking met andere landen vrij goed waren: de schoolsluiting was relatief van korte duur (8 weken) en de overgang naar online onderwijs verliep hier over het algemeen soepel. Dit betekent dat als de bevindingen een achteruitgang in leerprestaties laten zien, de gevolgen in andere landen nog zorgwekkender kunnen zijn.

En inderdaad, leerlingen leren tijdens de lockdown minder dan wanneer ze op school zitten. En dit geldt voor de hele linie. Er is sprake van een leerverlies van alle Nederlandse basisschoolleerlingen voor wat betreft de kernvakken rekenen, spelling en lezen. Gemiddeld boeken leerlingen twintig procent minder vooruitgang dan in een normaal schooljaar. De onderzoekers concluderen dat “students made little or no progress whilst learning from home”. Leerlingen zaten acht weken thuis, ongeveer twintig procent van het schooljaar. En laat dat nou precies samenvallen met het gevonden leerverlies. Scholen maken het verschil als het gaat om het bijbrengen van de kernvakken. Daar zijn onze scholen gewoon goed in. Maar daar blijft het niet bij.

Het leerverlies bleek echter niet gelijk verdeeld. Kinderen van laagopgeleide ouders liepen tijdens de schoolsluiting de grootste leerachterstanden op. De onderzoekers tonen aan dat de opgelopen achterstanden van deze kinderen soms tot 40 procent groter waren dan die van de gemiddelde leerling. Onderzoek van Thijs Bol van de Universiteit van Amsterdam laat zien dat dit deels valt te verklaren doordat laagopgeleide ouders zich minder capabel voelen om hun kinderen met huiswerk te helpen en niet altijd de beschikking hebben over een computer of een eigen werkplek. Als leerlingen niet op school zijn nemen de achterstanden van een bepaalde groep leerlingen dus toe. Scholen zijn buitengewoon goed in het tegengaan van ongelijkheid in leerprestatie.

Scholen maken verwachtingen waar

We mogen verwachten dat scholen aandacht besteden aan de kernvakken taal en rekenen. En dat doen ze met succes. We zien namelijk dat leerlingen nauwelijks progressie doormaken als ze niet op school zijn. En we hebben gezien dat scholen ervoor zorgen dat achterstanden op die kernvakken niet verder oplopen. Hoera dus voor onze scholen.

Geraadpleegde literatuur

Bol, T. (2020). Inequality in homeschooling during the Corona crisis in the Netherlands. First results from the LISS Panel, SocArXiv.

Engzell, P., Frey, A., & Verhagen, M. (2020). Learning Inequality during the COVID-19 Pandemic. University of Oxford. 

Rooijendijk, C. (2020). Een jaar uit het leven van een basisschooldirecteur. Atlas Contact: Amsterdam.

Deel deze pagina

Uitgelicht