Vrijheid en kwaliteit in ge- en verbondenheid

De milde meerderheid. Die term duikt steeds vaker op. In tijden van politiek tumult, publieke onrust en wereldwijde verschrikkingen groeit de behoefte aan nuance en mildheid. De roep om redelijkheid wordt sterker, en de waardering voor de heilige pedagogische drie-eenheid, rust, regelmaat en reinheid, lijkt terug van weggeweest. Ook zakelijkheid en redelijkheid verdienen hernieuwde aandacht. Dat geldt zeker ook voor de discussies over onderwijs. De retoriek die het debat kleurt, is zorgelijk. Die retoriek laat zich reconstrueren in zes stappen:

  1. Het gaat niet goed met het onderwijs. Internationale vergelijkingen, peilonderzoeken en inspectierapporten wijzen op een dalende kwaliteit. De boodschap is duidelijk: het onderwijs presteert ondermaats. De kwaliteit wordt minder, minder, minder.
  2. De onderwijspraktijk kan het tij niet zelfstandig keren. De overheid moet ingrijpen. Vanuit haar wettelijke plicht om deugdelijk onderwijs te waarborgen, moet zij de regie steviger in handen nemen.
  3. Concreet betekent dit: specifiek voorschrijven wat kinderen moeten leren. Kijk naar Vlaanderen, zo luidt het devies, waar een team van experts tot in detail heeft omschreven wat leerlingen moeten beheersen. Volg dit voorbeeld!
  4. Er moet één centrale eindtoets komen. Het huidige systeem met meerdere toetsen werkt niet. Een uniforme toets moet duidelijkheid scheppen over wat leerlingen hebben geleerd en welk vervolgonderwijs bij hen past.
  5. Ook op het gebied van didactiek moet de overheid gaan sturen. Scholen experimenteren te veel, bijvoorbeeld met ontdekkend leren, terwijl de wetenschap allang heeft aangetoond dat zulke benaderingen niet werken. Didactiek moet evidence-informed zijn.
  6. Lerarenopleidingen moeten hierin meegaan. Als toekomstige leraren daar niet de juiste aanpakken leren, blijft de onderwijskwaliteit dalen. Dus ook daar: ingrijpen, uniformeren, voorschrijven. Evidence informed opleiden!

De conclusie luidt steevast: het is twee voor twaalf. De nood is hoog, dus snel handelen is noodzakelijk. Hoe eerder, hoe beter. En hoe prescriptiever, hoe effectiever. Eén curriculum, één toets, één set evidence-informed didactieken. Waar wachten we nog op?

Bij deze retoriek zijn vanzelfsprekend kanttekeningen te plaatsen. Werkt strakke overheidssturing werkelijk kwaliteitsverhogend? Is er overtuigend bewijs dat scholen die evidence-informed werken, ook daadwerkelijk beter presteren? Zijn de uitkomsten van internationale vergelijkingen eenduidig, en meten ze wat er werkelijk toe doet?

Dergelijke vragen worden hier en daar wel gesteld, maar wat opvallend afwezig blijft in het debat, is de vraag wat dit alles betekent voor de vrijheid van onderwijs. En dat is geen kleinigheid, want de invloed van pressiegroepen die pleiten voor een kennisrijk curriculum en een strak gereguleerd onderwijsstelsel is groot. Hun ideeën vinden weerklank bij politici en deze politici lijken ook gevoelig te zijn voor de belofte van een ‘quick fix’.

Daarom moet de vraag maar eens expliciet worden gesteld: impliceert de wensdroom van deze beweging, gericht op centrale voorschriften en evidence-informed werken, een inperking of zelfs afschaffing van de vrijheid van onderwijs om de eigen visie op goed, effectief onderwijs te realiseren?

Er zijn aanwijzingen dat dit inderdaad zo is. Paul Kirschner pleitte in 2019 al openlijk voor beperking van de vrijheid van onderwijs, omdat deze volgens hem scholen de ruimte biedt om ineffectieve didactische aanpakken te hanteren. Onderwijs zou evidence-informed moeten zijn. Hoewel dat logisch klinkt, is het niet zo simpel. Vier bedenkingen:

  1. Wat zijn de opbrengsten van onderwijs? Natuurlijk zijn er kerndoelen, maar scholen mogen ook eigen doelstellingen nastreven. Die doelen zijn doorgaans niet optioneel of aanvullend, maar vormen een integraal onderdeel van het schoolse leren. Leerlingen leren niet alleen taal en rekenen, maar worden ook ingeleid in een bepaalde levenshouding. In het daltononderwijs wordt in dit verband vaak de 'fearless human being' genoemd, een ideaal van Parkhurst. Zulke bredere doelen blijven buiten beeld in effectonderzoek, en dat beperkt de relevantie van dat onderzoek.
  2. Er bestaat geen consensus over de betekenis van effectonderzoek. Hoeveel waarde daaraan wordt gehecht, hangt samen met diepere opvattingen over de aard van kennis en werkelijkheid (ontologie en epistemologie). Omdat er meerdere onderzoeksparadigma’s bestaan, lopen de meningen uiteen over de reikwijdte en bruikbaarheid van effectonderzoek (zie o.a. Biesta, 2007; Scheerens, 2021).
  3. De kwaliteit van het beschikbare effectonderzoek laat te wensen over. Onderzoeken zijn vaak methodologisch zwak (zie o.a. Van der Zee, 2024). Meer dan de helft bevat onacceptabele praktijken, en bij één op de achttien gevallen zijn data zelfs gefingeerd. Bovendien worden veel onderzoeken uitgevoerd door de ontwikkelaars van de methode zelf, wat leidt tot aanzienlijk hogere effectgroottes dan bij onafhankelijk onderzoek. Replicatieonderzoek is uiterst zeldzaam (1 op de 500 studies), en negatieve resultaten worden zelden gepubliceerd. Deze structurele problemen ondermijnen de betrouwbaarheid van het corpus aan onderwijsonderzoek.
  4. De onderzoeksresultaten over de vrijheid van onderwijs zijn niet eenduidig. Waar Kirschner pleit voor beperking van vrijheid, wijzen Agirdag en Merry (2020) juist op het positieve verband tussen pedagogische vrijheid en leerprestaties. Landen met meer vrijheid van inrichting behalen gemiddeld betere leerresultaten. In dat licht is de vrijheid van onderwijs eerder een voorwaarde voor kwaliteit dan een bedreiging ervan.

De milde meerderheid staat voor redelijkheid, zakelijkheid en een bewuste verdediging van basiswaarden, ook in het onderwijs. Daltononderwijs maakt deel uit van die milde, genuanceerde meerderheid. Natuurlijk hecht het waarde aan effectiviteit, het is er zelfs een kernwaarde van, maar wel in redelijkheid. Want naast effectiviteit staat ook vrijheid centraal: de vrijheid van leerlingen om, binnen grenzen en met toenemende verantwoordelijkheid, hun eigen leerproces vorm te geven; de vrijheid van leraren om het onderwijs te organiseren vanuit vertrouwen en professionaliteit; en de vrijheid van scholen om, binnen de kaders van de vereniging, hun pedagogisch project waar te maken.

Die vrijheid in ge- en verbondenheid staat niet haaks op onderwijseffectiviteit, maar is er juist een noodzakelijke voorwaarde voor. Laat dit principe ook het uitgangspunt blijven voor het onderwijsbeleid van de toekomst. Want de opdracht van de overheid is helder: deugdelijkheid waarborgen, met eerbiediging van vrijheid. Alleen zo blijft het onderwijs recht doen aan de samenleving die het dient. Een samenleving die niet vraagt om één waarheid, maar om wijsheid in verscheidenheid.

Nog even en dan krijgt iedereen zich dagelijks inzet voor goed onderwijs, even de vrijheid om tot rust te komen. Tijd om op adem te komen, te vertragen, onthaasten en nieuwe energie op te doen. Laten we die vrijheid koesteren, in het beleid, in de praktijk, en in de zomer die voor ons ligt.

Symen van der Zee

Deze berichten in je inbox ontvangen?

Meld je aan voor de e-mailnieuwsbrief en ontvang elke maand een update.

Aanmelden e-mailnieuwsbrief


Ook interessant voor jou