Download dit artikel

Door Patrick Sins, lector Vernieuwingsonderwijs

Met bijna achthonderd scholen maakt het traditioneel vernieuwingsonderwijs substantieel deel uit van het Nederlandse basisonderwijs: zo’n tien procent van het totaal aantal basisscholen is een traditionele vernieuwingsschool. Gezien de maatschappelijke discussie over met name de effectiviteit van traditioneel vernieuwingsonderwijs, ontstond de behoefte van het werkveld naar een praktijkrelevante wetenschappelijke beschouwing en verdere aanscherping van de onderwijsvisie en van effectief gebleken didactische aanpakken. Het lectoraat Vernieuwingsonderwijs speelt hierin een cruciale rol, door bij te dragen aan de ontwikkeling van wetenschappelijk geïnformeerde kennis die bijdraagt aan het (her)ontwerpen van vernieuwingsonderwijs.

Het streven daarbij is om de onderwijspraktijk te ontwikkelen en te verbeteren op basis van enerzijds kennis verkregen uit empirisch onderwijsonderzoek en anderzijds door het uitvoeren van praktijkonderzoek met het oog op vergroting van de kwaliteit van het vernieuwingsonderwijs en leerrendementen in het algemeen en van de professionalisering van docenten het werkveld in het bijzonder.

Achtergrond van het lectoraat

Het lectoraat is een vervolg op het lectoraat daltononderwijs en onderwijsvernieuwing dat sinds 2006 bijdraagt aan de ontwikkeling en valorisatie van onderwijswetenschappelijke inzichten om de kwaliteit van het daltononderwijs en de professionele ontwikkeling van leraren, die werkzaam zijn in de daltonpraktijk, te verhogen. Het lectoraat heeft zich in de afgelopen jaren toegelegd op het ontwikkelen van een kennisbasis voor de daltononderwijspraktijk, op basis van grondig praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Deze kennisbasis heeft als doel die praktijk te informeren over hoe doelmatig onderwijs op leerling-, leraar- en schoolniveau kan worden gerealiseerd.

Daltononderwijs, jenaplanonderwijs, Freinetonderwijs en Vereniging Bijzondere Scholen

In de komende lectoraatsperiode (2015-2021) wordt voortgebouwd op de resultaten die het lectoraat heeft weten te realiseren en wordt de opgeleverde kennisbasis beschikbaar gemaakt voor alle vernieuwingsscholen. De sterke en erkende betrokkenheid bij en de intensieve samenwerking van het lectoraat met de Nederlandse Dalton Vereniging (NDV) en de daltonscholen zal worden gecontinueerd en is uitgebreid naar de vernieuwingsscholen die zijn aangesloten bij de Nederlandse Jenaplan Vereniging (NJPV), de Freinet beweging en Vereniging Bijzondere Scholen (VBS). Zo bedient het lectoraat meer dan driekwart van het totaal aantal aan traditionele vernieuwingsscholen. Mogelijkheden tot het gezamenlijk opstellen, uitvoeren en uitdragen van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, om het vernieuwingsonderwijs te informeren en te verbeteren, zijn dan ook veelbelovend.

Onderzoekslijnen

Door diverse veranderingen in het werkveld van het vernieuwingsonderwijs zijn nieuwe beroepsrelevante thema’s aan het licht zijn gekomen die praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek behoeven. In nauwe samenwerking met de NDV, NJPV, Freinet beweging en het VBS is overeengekomen dat de werkzaamheden van het lectoraat Vernieuwingsonderwijs ondergebracht in de volgende vier hoofdlijnen voor praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:

  1. Onderwijseffectiviteit
  2. Professionele ontwikkeling van leraren
  3. Brede vorming
  4. Stimuleren

Ik zal in deze en de komende bijdragen bovenstaande onderzoekslijnen toelichten. Mocht u interesse hebben in een van de onderzoeken van het lectoraat of erin willen deelnemen, neem dan contact met me op. Ik zal nu ingaan op de eerste onderzoekslijn: Onderwijseffectiviteit.

Onderzoekslijn 1: Onderwijseffectiviteit

Begin twintigste eeuw wordt een nieuw geluid gehoord in onderwijsland. Tal van vernieuwingsinitiatieven maakt zich sterkt voor vernieuwing van het lager onderwijs. Ondanks de verscheidenheid ademen de initiatieven eenzelfde geest en zijn er gemeenschappelijke thema’s te onderkennen. De vernieuwers vinden elkaar vooral in een kritiek op de oude school. Deze zou star, methodisch, intellectualistisch en autoritair zijn. Leerlingen zijn er te passief, er wordt geen rekening gehouden met de verschillen tussen kinderen en het onderwijs is vervreemd van de praktijk van het leven. De vernieuwers pleiten voor een andere kijk op het kind en een verbreding van de doelstelling van het onderwijs. De brede ontwikkeling van het kind dient voortaan voorop te staan. Pedagogisch- didactische vernieuwingen worden de school binnengehaald om dit te bewerkstelligen en nieuwe scholen, de zogeheten traditionele vernieuwingsscholen, worden gesticht. De pedagogisch- didactische vernieuwing in deze scholen is vijf-dimensionaal: individualiseren, activeren, interactiveren, contextualiseren en socialiseren. Men tracht het klassikale, frontale werk bijvoorbeeld te doorbreken door leerlingen zelfstandig te laten werken, leerlingen te laten kiezen waaraan ze willen werken, gelegenheid te bieden tot het helpen van elkaar en werken in groepjes, het werken aan ‘echte’ problemen, rekening te houden met de interesses en capaciteiten van leerlingen en aan te sluiten bij de leef- en belevingswereld van leerlingen.

Op grond van de reviews en synthese naar vernieuwende onderwijskenmerken zou men verwachten dat vernieuwend onderwijs doeltreffend is. Immers, het is gestoeld op evidence-based kenmerken. Echter, naar de effectiviteit van het Nederlands vernieuwingsonderwijs is tot nu toe geen systematisch onderzoek verricht.

Doel

In deze onderzoekslijn wordt onderzocht wat de meerwaarde is van het vernieuwingsonderwijs op cognitieve en niet-cognitieve opbrengsten. In grote lijnen zal het onderzoek neerkomen op de volgende twee projecten:

a) Onderwijseffectiviteitsonderzoek naar de meerwaarde van vernieuwingsonderwijs

In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre er verschillen zijn tussen vernieuwingsscholen en traditionele ingerichte scholen met betrekking tot de cognitieve en niet-cognitieve opbrengsten van leerlingen in het po en vo op basis van uitkomsten uit de eerste twee metingen van het Cohort Onderzoek Onderwijsloopbanen5-18 (verder COOL5-18 genoemd). In dit longitudinaal cohortonderzoek worden, om de drie jaar, gegevens verzameld bij een groot aantal scholen en leerlingen. Deze gegevens zijn verzameld in de schooljaren 2007/08 en 2010/11, om de ontwikkeling van kinderen tijdens hun schoolloopbanen te kunnen beschrijven en te verklaren. In beide metingen zijn de gegevens van ruim 38000 leerlingen bij circa 550 basisscholen en 20000 leerlingen bij circa 300 scholen in het vo verzameld via toetsen en vragenlijsten die door ouders, leerkrachten en leerlingen zijn ingevuld. In de analyses wordt gecontroleerd voor achtergrond – en instroomkenmerken en de taal- en rekenprestaties van leerlingen uit de eerste meting van COOL5-18.

Verder zal er specifiek aandacht worden geschonken aan verschillen tussen vernieuwingsscholen enerzijds en traditioneel ingerichte scholen anderzijds ten aanzien van gerealiseerde effecten bij zorgleerlingen (in het kader van passend onderwijs). Deels zal dit onderzoek voortbouwen op eerdere analyses gedaan in het kader van de lopende lectoraatsperiode. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om onderzoek te doen naar het effectief managen van passend onderwijs op vernieuwingsscholen door het organiseren van netwerkbijeenkomsten van zorgcoördinatoren.

b) Longitudinaal onderzoek meerwaarde vernieuwingsonderwijs voor zelfgestuurd leren in het vervolgonderwijs

De vaardigheid en kennis van lerenden om het eigen leerproces te kunnen sturen, plannen, monitoren en reguleren wordt in de onderwijskundige literatuur veelal als belangrijke voorwaarde geacht voor levenslang ondernemend leren (zie ook 21st century skills). Kenmerkend aan dit zelfgestuurd leren is dat het verwijst naar een proactief en constructief proces waarbij de lerende zelf initiatieven onderneemt, doorzettingsvermogen toont en adaptief zijn eigen leerproces vormgeeft. Het gaat hier met name om een proces waarin leerlingen zelf leren doelgericht te werken door toegepast te leren. De veronderstelling is dat om aan de voortdurend veranderende omstandigheden in de huidige kennismaatschappij het hoofd te kunnen bieden, onderwijs moet worden georganiseerd waarbij zelfgestuurd leren wordt gestimuleerd. Het vernieuwingsonderwijs ziet het ondersteunen van zelfregulerend als een van haar pedagogisch-didactische doelen. De vraag echter is in hoeverre genoten vernieuwingsonderwijs effect sorteert op het zelfgestuurd leren in het vervolgonderwijs (op de langere termijn).

Probleem in de beschikbare schooleffectiviteitsonderzoeken, is dat er geen rekening wordt gehouden met mogelijke verschillen in de wijzen waarop er concreet vorm gegeven wordt aan de onderwijsvisie.

Om dit te ondervangen wordt in dit onderzoek studie, naast de onderwijskundige visie, ook gekeken naar de perceptie van leerlingen omtrent de mate waarin er in het genoten basisonderwijs aandacht is gegeven aan kenmerken (zoals bijvoorbeeld autonomie, zelfstandigheid en samenwerkend leren) die centraal staan in het vernieuwingsonderwijs. Hiertoe zal voortgeborduurd worden op instrumenten die in de lopende lectoraatsperiode zijn ontwikkeld. In dit onderzoek zal worden nagegaan in hoeverre cohorten van leerlingen, die vernieuwingsonderwijs in het po en/ of vo hebben genoten, verschillend scoren op zelfgestuurd leren in vergelijking met leerlingen uit het traditioneel ingericht onderwijs.

In de volgende bijdrage zal ik stilstaan bij de tweede onderzoekslijn van het lectoraat Professionele ontwikkeling van leraren. Meer informatie over het onderzoek van het lectoraat vindt u op daltononderzoek.nl en saxion.nl/vernieuwingsonderwijs

Deel deze pagina

Uitgelicht